introductieweek

Introductieweek

“Wat als ik nou geen nieuwe vrienden ma-haa-haak”, snikte ik tegen mijn zus aan de andere kant van de lijn, mijn vingers verwikkeld in het krullende telefoonsnoer. Tranen druppelden op de draaischijf van de bakelieten landlijn in het huis van mijn tante in Oegstgeest, waar ik net een paar dagen eerder op kamers was gegaan. De avondzon danste op mijn toen nog naturel blonde haar, in de hete zomer 1995. Ik was 17 jaar, een vwo-diploma op zak en immense idealen torsend. Everything but the girl galmde al maanden in een Spotify-loze wereld met het nummer ‘Missing’, afgewisseld met ‘Het is een nacht’ van de toen nog jonge en onbekende Guus Meeuwis. “Natuurlijk maak je vrienden gekkie”, zei mijn zus bemoedigend, die al twee jaar stoer in Amsterdam studeerde. “En anders ga je met kerst gewoon weer terug naar mama.” Nou, dat nooit natuurlijk. Ik was niet voor niets gevlucht uit een vochtig rijtjeshuis waar de muren bekleed waren met vers opgediend scheidingsleed. Als ik nu een kind van 17 zou hebben, zou de geschiedenis zich waarschijnlijk karmisch herhalen.

Hoewel ik net terugkwam van twee monumentale maanden tussen humushobbyisten en biodynamica-profeten die er in een Israëlische kibboets wufte wildgroei op nahielden (niet alléén op het land), leek het me plots véél enger om tussen de Leidse kakstudenten mijn nieuwe leven vorm te geven. Want dát er een nieuw leven moest worden geboetseerd, was zonneklaar: ik zou de kosmos (of de leraar die me ooit Mavo-advies had gegeven) wel eens een poepie laten ruiken. En dat kon uiteraard niet in Groningen, waar de wereld in mijn ogen altijd een spraakgebrekkig decennium achterliep én waar mijn broer studeerde, en evenmin in Amsterdam, wat al territorium was van dat andere gezinslid. Ik zou het Zelf Doen, in Leiden. Waar een studie Engels toekomstbestendiger (lees: met baangarantie) zou moeten blijken dan elke andere écht gewenste vorm van theateropleiding – ach, ook dat geloofde ik toen nog, de ironie. En aangezien het aantal college-uren van het niveau LOI was, deed ik er een studie Hebreeuws naast. Of poogde, want al snel bleek dat ik de lustige lichaamstaal van de Semieten beter verstond dan dat ik het geduld kon opbrengen om hun hiëroglyfe schrift te leren ontcijferen. Het woord ‘condomim’ behoefde na die zomer in elk geval geen uitleg meer.

De ochtend erna trok ik mijn stoerste grote bek aan en sprong – gewapend met een pakje Marlboro Lights en een O’Neill klittenband portemonnee met échte guldens – op de fiets richting mijn nieuwe universum. Om daar tot mijn grote geruststelling in een zee van evenbeelden te belanden: zichzelf overschreeuwende kinderen in te grote T-shirts, slecht zittende spijkerbroeken en Timberlands of Palladiums aan de voeten, menigeen met een peuk vergroeid tussen de vingers. Iedereen was diep van binnen onzeker, was het niet over vlezige witte lichaamsdelen of een puisterig porem, dan was het wel over of je scrunchy in je haar nou wél of niet meer kon. Slaafs volgden wij onze introductieleider als de analoge voorloper van Google Maps langs de veelbelovende places to be. We hadden nog nooit van ‘lunchen’ gehoord en aten tussen het jolige programma door een zelfgesmeerde boterham op een muurtje. Als je elkaar kwijt raakte had je pech, als je elkaar leuk vond wisselde je vaste telefoonnummers uit op een bierviltje. Of stond je binnen het uur te huigzuigen op de dansvloer –  waarvan akte. De wereld was een plek waarin het enige electronic device dat je had, je Sony-discman was.

Flashforward naar de miserabele zomer van 2023. Vers studentenvlees golft als een tsunami over menig stad, zo ook Groningen – daar waar ik pas 27 jaar na 1995 weer terugkeerde. Stuk voor stuk ogen ze zelfverzekerd, afgetraind, bruin en met Insta-worthy kapsels en outfits. De aan hun handpalm vergroeide smartphones zijn zowel Google Maps, Tripadvisor als betaalmiddel, in een wereld waarin humus en avocado’s allang niet meer zijn voorbehouden aan de werelddelen waar ze oorspronkelijke monden zouden moeten voeden. Met hese stemmen overschreeuwen ze het kind dat zomers lang K3 uit boxen liet galmen. En ik vraag me af of er iemand van hen deze week huilend een zus heeft gebeld. Of iemand die ze zou zeggen: het komt goed. En je maakt nieuwe vrienden. In mijn geval: voor het leven.



Introductieweek

“Wat als ik nou geen nieuwe vrienden ma-haa-haak”, snikte ik tegen mijn zus aan de andere kant van de lijn, mijn vingers verwikkeld in het krullende telefoonsnoer. Tranen druppelden op de draaischijf van de bakelieten landlijn in het huis van mijn tante in Oegstgeest, waar ik net een paar dagen eerder op kamers was gegaan. De avondzon danste op mijn toen nog naturel blonde haar, in de hete zomer 1995. Ik was 17 jaar, een vwo-diploma op zak en immense idealen torsend. Everything but the girl galmde al maanden in een Spotify-loze wereld met het nummer ‘Missing’, afgewisseld met ‘Het is een nacht’ van de toen nog jonge en onbekende Guus Meeuwis. “Natuurlijk maak je vrienden gekkie”, zei mijn zus bemoedigend, die al twee jaar stoer in Amsterdam studeerde. “En anders ga je met kerst gewoon weer terug naar mama.” Nou, dat nooit natuurlijk. Ik was niet voor niets gevlucht uit een vochtig rijtjeshuis waar de muren bekleed waren met vers opgediend scheidingsleed. Als ik nu een kind van 17 zou hebben, zou de geschiedenis zich waarschijnlijk karmisch herhalen.

Hoewel ik net terugkwam van twee monumentale maanden tussen humushobbyisten en biodynamica-profeten die er in een Israëlische kibboets wufte wildgroei op nahielden (niet alléén op het land), leek het me plots véél enger om tussen de Leidse kakstudenten mijn nieuwe leven vorm te geven. Want dát er een nieuw leven moest worden geboetseerd, was zonneklaar: ik zou de kosmos (of de leraar die me ooit Mavo-advies had gegeven) wel eens een poepie laten ruiken. En dat kon uiteraard niet in Groningen, waar de wereld in mijn ogen altijd een spraakgebrekkig decennium achterliep én waar mijn broer studeerde, en evenmin in Amsterdam, wat al territorium was van dat andere gezinslid. Ik zou het Zelf Doen, in Leiden. Waar een studie Engels toekomstbestendiger (lees: met baangarantie) zou moeten blijken dan elke andere écht gewenste vorm van theateropleiding – ach, ook dat geloofde ik toen nog, de ironie. En aangezien het aantal college-uren van het niveau LOI was, deed ik er een studie Hebreeuws naast. Of poogde, want al snel bleek dat ik de lustige lichaamstaal van de Semieten beter verstond dan dat ik het geduld kon opbrengen om hun hiëroglyfe schrift te leren ontcijferen. Het woord ‘condomim’ behoefde na die zomer in elk geval geen uitleg meer.

De ochtend erna trok ik mijn stoerste grote bek aan en sprong – gewapend met een pakje Marlboro Lights en een O’Neill klittenband portemonnee met échte guldens – op de fiets richting mijn nieuwe universum. Om daar tot mijn grote geruststelling in een zee van evenbeelden te belanden: zichzelf overschreeuwende kinderen in te grote T-shirts, slecht zittende spijkerbroeken en Timberlands of Palladiums aan de voeten, menigeen met een peuk vergroeid tussen de vingers. Iedereen was diep van binnen onzeker, was het niet over vlezige witte lichaamsdelen of een puisterig porem, dan was het wel over of je scrunchy in je haar nou wél of niet meer kon. Slaafs volgden wij onze introductieleider als de analoge voorloper van Google Maps langs de veelbelovende places to be. We hadden nog nooit van ‘lunchen’ gehoord en aten tussen het jolige programma door een zelfgesmeerde boterham op een muurtje. Als je elkaar kwijt raakte had je pech, als je elkaar leuk vond wisselde je vaste telefoonnummers uit op een bierviltje. Of stond je binnen het uur te huigzuigen op de dansvloer -  waarvan akte. De wereld was een plek waarin het enige electronic device dat je had, je Sony-discman was.

Flashforward naar de miserabele zomer van 2023. Vers studentenvlees golft als een tsunami over menig stad, zo ook Groningen – daar waar ik pas 27 jaar na 1995 weer terugkeerde. Stuk voor stuk ogen ze zelfverzekerd, afgetraind, bruin en met Insta-worthy kapsels en outfits. De aan hun handpalm vergroeide smartphones zijn zowel Google Maps, Tripadvisor als betaalmiddel, in een wereld waarin humus en avocado’s allang niet meer zijn voorbehouden aan de werelddelen waar ze oorspronkelijke monden zouden moeten voeden. Met hese stemmen overschreeuwen ze het kind dat zomers lang K3 uit boxen liet galmen. En ik vraag me af of er iemand van hen deze week huilend een zus heeft gebeld. Of iemand die ze zou zeggen: het komt goed. En je maakt nieuwe vrienden. In mijn geval: voor het leven.