meeuwen

Meeuwen

Ik weet niet wat voor dag het was. Of welke maand precies, behalve dat het zomer was. Maar ineens waren ze er, elke middag rond een uur of vier. Een zwerm gillende meeuwen in een helblauwe lucht. Hongerig krijsend, verontwaardigd leek het wel, over dat waar ze op neerkeken. Nietsvermoedende eters op een zonovergoten dakterras, hartje Utrecht, starend omhoog. Meeuwen.

Nu ben ik niet opgegroeid aan zee, al zou je alles op het Noord Groningse platteland toch ook behoorlijk kunnen classificeren als ‘aan zee’, maar ik weet wel: zee is de plek waar meeuwen wonen. Of daar in de buurt, voor iedereen daar genoegen mee neemt en geen dwangmatige gedachtes heeft over of vogels vliegend kunnen slapen. Ben je niet zo, dan lig je net als ik vervolgens wakker van de vraag waar meeuwen dán hun bedje opmaken. Op het moment dat dit soort grote vraagstukken zich aandienen, grijpt de huomo modernico terug op het orakel Wikipedia. Ik las daar dat er 102 verschillende soorten meeuwen zijn en dat ze als zeevogels behoren in de orde steltloperachtigen. Waarbij ik gelijk in gedachten terug ging naar mijn jeugd op dat platteland, waar ooit, vóór het internet, een uniek fenomeen bestond: ‘buitenspelen’. Urenlang bracht ik door met het bouwen van hutten, pijltjes schieten richting fietsers en, jawel: steltlopen. Op lange houten palen met haakse voetstukken. Het was moeilijk, maar als het eenmaal lukte was je de sheriff van de straat. Dat ging al snel, met aan de ene kant een gesloten school en aan de andere kant een bejaardentehuis, maar toch: de sheriff kreeg het snoep van de rest.

Meeuwen leven in kolonies en hebben sterk ontwikkelde sociale communicatiestructuren, leerde ik verder. Zo komt in meeuwenkolonies defensief pestgedrag voor, waarmee ze potentiële vijanden op afstand houden. Dat begreep ik gelijk, als ik omhoog keek. Wat een arrogante teringetters. Als je twee tellen niet oplette, kwam er zo een kamikazepiloot in snoekduik op je bord af terwijl een andere pontificaal ter afleiding op je barbecue ging zitten kakken. De meeuw wordt gezien als symbool van vrijheid, zorgeloosheid, hoop en liefde. Ik vond dat nogal een boel onsamenhangende symbolen bij elkaar. Een beetje vergezocht ook, toen ik las dat deze vreemde vogel niet alleen in de propaganda van de NSB werd gebruikt, maar ook de vlag van de PVV siert. In mijn hoofd echode de vraag: willen we meer of minder meeuwen? Die ik beantwoordde met: minder, minder, minder!

Al snel hadden wij als dakbezetters zelf een verklaring uitgevogeld voor de aanwezigheid van deze gesnavelde smeerlappen. Het had ongetwijfeld te maken met die corona-hoogtijzomer, waarbij een tsunami aan kleinbehuisde studenten opeens hele dagen sit-ins hield in het park om de hoek. En zoals de leercurve van jongvolwassenen voorspelt, ontdekken ze pas ver na hun 25e het bestaan én nut van prullenbakken. Dus lag er nog geen 250 meter van ons huis een bult afval van lichtelijk Indiase omvang. Die meeuwen hoefden daar geen vuilniszak voor open te pikken, geen deksel van een prullenbak te lichten. Het lag er open en bloot: pizzaresten, broodkorsten, rondzwervend vleeswaar, gemorste sausklodders. Als het gepeupel na zonsondergang vertrok, manifesteerde zich in dat park elke avond een soort meeuwen-Lowlands. Als je goed keek, zag je ze gewoon in hun korte spijkerbroekjes met plastic enkellaarsjes zelfingenomen door de modder en bierblikjes trappelen. Eén met een servet als zomerhoedje, de ander met een chipszak als feestkimono. Krijsend van verrukking op hun eigen vogelfissa.

Een klein halfjaar verder zijn de meeuwen net zo afwezig als elke vorm van buitenleven. Het park om de hoek is leeg, de studenten zitten weer opgesloten in hun bevuilde bezemkasten. Af en toe loop ik langs de prullenbakken, ze staan er beteuterd bij. En ik begrijp ze: we missen de meeuwen. Of dat waar ze symbool voor staan. Zomer.



Meeuwen

Ik weet niet wat voor dag het was. Of welke maand precies, behalve dat het zomer was. Maar ineens waren ze er, elke middag rond een uur of vier. Een zwerm gillende meeuwen in een helblauwe lucht. Hongerig krijsend, verontwaardigd leek het wel, over dat waar ze op neerkeken. Nietsvermoedende eters op een zonovergoten dakterras, hartje Utrecht, starend omhoog. Meeuwen.

Nu ben ik niet opgegroeid aan zee, al zou je alles op het Noord Groningse platteland toch ook behoorlijk kunnen classificeren als ‘aan zee’, maar ik weet wel: zee is de plek waar meeuwen wonen. Of daar in de buurt, voor iedereen daar genoegen mee neemt en geen dwangmatige gedachtes heeft over of vogels vliegend kunnen slapen. Ben je niet zo, dan lig je net als ik vervolgens wakker van de vraag waar meeuwen dán hun bedje opmaken. Op het moment dat dit soort grote vraagstukken zich aandienen, grijpt de huomo modernico terug op het orakel Wikipedia. Ik las daar dat er 102 verschillende soorten meeuwen zijn en dat ze als zeevogels behoren in de orde steltloperachtigen. Waarbij ik gelijk in gedachten terug ging naar mijn jeugd op dat platteland, waar ooit, vóór het internet, een uniek fenomeen bestond: ‘buitenspelen’. Urenlang bracht ik door met het bouwen van hutten, pijltjes schieten richting fietsers en, jawel: steltlopen. Op lange houten palen met haakse voetstukken. Het was moeilijk, maar als het eenmaal lukte was je de sheriff van de straat. Dat ging al snel, met aan de ene kant een gesloten school en aan de andere kant een bejaardentehuis, maar toch: de sheriff kreeg het snoep van de rest.

Meeuwen leven in kolonies en hebben sterk ontwikkelde sociale communicatiestructuren, leerde ik verder. Zo komt in meeuwenkolonies defensief pestgedrag voor, waarmee ze potentiële vijanden op afstand houden. Dat begreep ik gelijk, als ik omhoog keek. Wat een arrogante teringetters. Als je twee tellen niet oplette, kwam er zo een kamikazepiloot in snoekduik op je bord af terwijl een andere pontificaal ter afleiding op je barbecue ging zitten kakken. De meeuw wordt gezien als symbool van vrijheid, zorgeloosheid, hoop en liefde. Ik vond dat nogal een boel onsamenhangende symbolen bij elkaar. Een beetje vergezocht ook, toen ik las dat deze vreemde vogel niet alleen in de propaganda van de NSB werd gebruikt, maar ook de vlag van de PVV siert. In mijn hoofd echode de vraag: willen we meer of minder meeuwen? Die ik beantwoordde met: minder, minder, minder!

Al snel hadden wij als dakbezetters zelf een verklaring uitgevogeld voor de aanwezigheid van deze gesnavelde smeerlappen. Het had ongetwijfeld te maken met die corona-hoogtijzomer, waarbij een tsunami aan kleinbehuisde studenten opeens hele dagen sit-ins hield in het park om de hoek. En zoals de leercurve van jongvolwassenen voorspelt, ontdekken ze pas ver na hun 25e het bestaan én nut van prullenbakken. Dus lag er nog geen 250 meter van ons huis een bult afval van lichtelijk Indiase omvang. Die meeuwen hoefden daar geen vuilniszak voor open te pikken, geen deksel van een prullenbak te lichten. Het lag er open en bloot: pizzaresten, broodkorsten, rondzwervend vleeswaar, gemorste sausklodders. Als het gepeupel na zonsondergang vertrok, manifesteerde zich in dat park elke avond een soort meeuwen-Lowlands. Als je goed keek, zag je ze gewoon in hun korte spijkerbroekjes met plastic enkellaarsjes zelfingenomen door de modder en bierblikjes trappelen. Eén met een servet als zomerhoedje, de ander met een chipszak als feestkimono. Krijsend van verrukking op hun eigen vogelfissa.

Een klein halfjaar verder zijn de meeuwen net zo afwezig als elke vorm van buitenleven. Het park om de hoek is leeg, de studenten zitten weer opgesloten in hun bevuilde bezemkasten. Af en toe loop ik langs de prullenbakken, ze staan er beteuterd bij. En ik begrijp ze: we missen de meeuwen. Of dat waar ze symbool voor staan. Zomer.