sleepless in sevilla

Sleepless in Sevilla

Het is 20.45 uur, volgens de wekker. Ik lig koortsig in een hotelbed in na een wereldreis Groningen – Schiphol – Sevilla. Vanochtend zat ik nog met loodzware tegenzin op mijn velours bank die afgelopen negen maanden als een behaaglijke baarmoeder fungeerde. Daar waar ik kwakkelig uit mijn weldadige hoekje kroop, zag ik de groene stof, verschrompeld als een buik na de plotselinge leegte, droevig achterblijven. Ik weet niet wie er meer ontheemd was, maar had geen tijd om daar een antwoord op te vinden: ik trok met mijn zieke hete lijf een jas aan, een rugzak om en sleepte een handbagage trolley de deur uit. Tijd voor avontuur. Tijd om een scheidingsjaar af te ronden met een welverdiende yoga- en wellness vakantie in de zon. Of om te vluchten voor een eerste kerst alleen, gonsden de koortsgolven in mijn oren. De eerste fantasieloze kitscherige kerstkaarten lagen al onder de snotlappen in mijn prullenbak.

En nu lag ik in een te warme hotelkamer in Sevilla de longen uit mijn lijf te hoesten. Bij een poging om het raam te openen kwam ik er achter dat dit, waarschijnlijk vanwege een ingenieus, maar falend ventilatiesysteem, niet kon. Aan de overkant van de straat liep een kat; mager, moedeloos miauwend en doorweekt. Ik stelde me voor dat ze eten zocht voor haar zoveelste nestje ongewenste kittens, ergens in een container. Dat ze misschien de ochtend niet zou halen, tussen het voorbijrazende verkeer. Bijna vond ik haar zieliger dan mezelf. Bijna – totdat ik op het nachtkastje een half kopje uit Nederland meegebrachte noedelsoep, drie honingdropjes en bananenschil zag liggen. Tot zover mijn tapas van deze avond. Ik kroop rillend terug tussen de dekens, blij dat ik door mijn monsterlijke snotproductie geen kans kreeg om mogelijk dubieuze luchtjes te ontwaren. Zwemen goedkope aftershave, een vleug vet haar – ‘gezegend’ zijn met een subliem reukvermogen is relatief.

Het hoesten ging over in blaffen. Terwijl ik diep inademde, hoorde ik ergens in mijn longen een pruttelend geruis. Met elke poging tot ademteug leek er ergens een flapje los te zitten, waar een rochelend geluid achter vandaan kwam. Ineens wist ik het zeker: ik had een nieuwe variant van corona te pakken. Of longontsteking. En nu lag ik hier, alleen. Vannacht zou ik piepend van benauwdheid, doorweekt van het zweet, de receptie moeten bellen vanwege een ‘emergencia’. In paniek trok mijn leven aan me voorbij en dacht ik aan wat ik nog moest regelen. Mijn testament wijzigen, dat teleurstellende Tinderabonnement stopzetten. Dit was het. Ik zou in een middelmatig Andalusisch ziekenhuis belanden, waar de SEH-verpleging ’s nachts met flessen Sangria rokend zit te kaarten in het licht van een hysterische Spaanse soapserie. Wegens beddengebrek zouden ze me voor één nachtje parkeren op de spoedafdeling psychiatrie: wat moet je anders met een verwarde, piekharige vrouw van middelbare leeftijd in een verwassen Dirty Dancing T-shirt en driekwart yogalegging? Mañana zien we wel weer, adíos! Door tekort aan fatsoenlijke beademingsapparatuur zouden ze het raam opzetten, wat Vicks op mijn borst smeren en me vastgebonden aan een roestige radiator achterlaten. Moederziel alleen zou ik sterven als pionier van de nieuwste Covid variant. Of nooit meer worden vrijgelaten van de afdeling. Een enkeltje Cuckoo’s Nest. En dat alles omdat ik geen kerst alleen wilde vieren.

Ik schrik hoestend wakker, met een tong als een uitgedroogd Sahara-karkas en de kwijlkorsten op mijn wang. In de verte hoor ik de kat miauwen, ze leeft nog. Net als ik. En de zon komt op in Sevilla.



Sleepless in Sevilla

Het is 20.45 uur, volgens de wekker. Ik lig koortsig in een hotelbed in na een wereldreis Groningen – Schiphol – Sevilla. Vanochtend zat ik nog met loodzware tegenzin op mijn velours bank die afgelopen negen maanden als een behaaglijke baarmoeder fungeerde. Daar waar ik kwakkelig uit mijn weldadige hoekje kroop, zag ik de groene stof, verschrompeld als een buik na de plotselinge leegte, droevig achterblijven. Ik weet niet wie er meer ontheemd was, maar had geen tijd om daar een antwoord op te vinden: ik trok met mijn zieke hete lijf een jas aan, een rugzak om en sleepte een handbagage trolley de deur uit. Tijd voor avontuur. Tijd om een scheidingsjaar af te ronden met een welverdiende yoga- en wellness vakantie in de zon. Of om te vluchten voor een eerste kerst alleen, gonsden de koortsgolven in mijn oren. De eerste fantasieloze kitscherige kerstkaarten lagen al onder de snotlappen in mijn prullenbak.

En nu lag ik in een te warme hotelkamer in Sevilla de longen uit mijn lijf te hoesten. Bij een poging om het raam te openen kwam ik er achter dat dit, waarschijnlijk vanwege een ingenieus, maar falend ventilatiesysteem, niet kon. Aan de overkant van de straat liep een kat; mager, moedeloos miauwend en doorweekt. Ik stelde me voor dat ze eten zocht voor haar zoveelste nestje ongewenste kittens, ergens in een container. Dat ze misschien de ochtend niet zou halen, tussen het voorbijrazende verkeer. Bijna vond ik haar zieliger dan mezelf. Bijna – totdat ik op het nachtkastje een half kopje uit Nederland meegebrachte noedelsoep, drie honingdropjes en bananenschil zag liggen. Tot zover mijn tapas van deze avond. Ik kroop rillend terug tussen de dekens, blij dat ik door mijn monsterlijke snotproductie geen kans kreeg om mogelijk dubieuze luchtjes te ontwaren. Zwemen goedkope aftershave, een vleug vet haar – ‘gezegend’ zijn met een subliem reukvermogen is relatief.

Het hoesten ging over in blaffen. Terwijl ik diep inademde, hoorde ik ergens in mijn longen een pruttelend geruis. Met elke poging tot ademteug leek er ergens een flapje los te zitten, waar een rochelend geluid achter vandaan kwam. Ineens wist ik het zeker: ik had een nieuwe variant van corona te pakken. Of longontsteking. En nu lag ik hier, alleen. Vannacht zou ik piepend van benauwdheid, doorweekt van het zweet, de receptie moeten bellen vanwege een ‘emergencia’. In paniek trok mijn leven aan me voorbij en dacht ik aan wat ik nog moest regelen. Mijn testament wijzigen, dat teleurstellende Tinderabonnement stopzetten. Dit was het. Ik zou in een middelmatig Andalusisch ziekenhuis belanden, waar de SEH-verpleging ’s nachts met flessen Sangria rokend zit te kaarten in het licht van een hysterische Spaanse soapserie. Wegens beddengebrek zouden ze me voor één nachtje parkeren op de spoedafdeling psychiatrie: wat moet je anders met een verwarde, piekharige vrouw van middelbare leeftijd in een verwassen Dirty Dancing T-shirt en driekwart yogalegging? Mañana zien we wel weer, adíos! Door tekort aan fatsoenlijke beademingsapparatuur zouden ze het raam opzetten, wat Vicks op mijn borst smeren en me vastgebonden aan een roestige radiator achterlaten. Moederziel alleen zou ik sterven als pionier van de nieuwste Covid variant. Of nooit meer worden vrijgelaten van de afdeling. Een enkeltje Cuckoo’s Nest. En dat alles omdat ik geen kerst alleen wilde vieren.

Ik schrik hoestend wakker, met een tong als een uitgedroogd Sahara-karkas en de kwijlkorsten op mijn wang. In de verte hoor ik de kat miauwen, ze leeft nog. Net als ik. En de zon komt op in Sevilla.