bang

Bang

De eerste nacht dat ik, na een relatie van 7 jaar, voor het eerst weer alleen moest slapen in een nieuw, onbekend huis, was ik bang. Bang om alleen te zijn, bang voor inbrekers, bang voor spinnen, bang voor het onbekende. Ik heb de eerste week met een broodmes naast mijn bed gelegen en slapeloos gedacht: ik ben een vrouw van bijna 30 en ik ben te bang om s’ nachts te plassen. Het is belachelijk.

Ruim tien jaar later ervaar ik hetzelfde. Ik ben een midweek alleen op mijn favoriete Waddeneiland om te schrijven in een schetig wit huisje aan de rand van het dorp. En ik weet nog dat ik riep: “Als ik érgens alleen durf te slapen, dan is het wel op Schiermonnikoog.” Ik kom er al mijn hele leven, dus het voelt vertrouwd. Dat wil zeggen: overdag. Als het gaat schemeren, steken mijn oude angsten weer hun lelijke kop op. Dat schetige eilandhuisje begon s’ nachts namelijk te kraken en te bewegen, die heerlijke eilandwind gierde tegen de pannen aan en ik denk bij elk geluid: er staat iemand aan de deur te morrelen. Het moment dat je weet: ik heb teveel enge films gezien. Films waarin je, als je dan eindelijk durft te gaan plassen, in een donkere kamer opeens een clown in een stoel ziet zitten. Films waarin er verkrachters achter een gordijn staan en je net twee voeten ziet op het moment dat je het licht uit doet. Films waarin je niet de wind, maar een creepy stemmetje hoort gieren: “preciousssss…”

Dat spookt allemaal door mijn hoofd als ik de eerste nacht het licht uit doe na een heerlijke dag vol wandelingen, mijmeringen en schrijfsels. Zag ik daar net iets zwarts op de muur? Snel klik ik het licht weer aan. Geen spin, een vlekje. Licht uit. Had ik de deur wel op de nachtklem? Ik begin te twijfelen, om mezelf vervolgens streng toe te spreken. Doe normaal, je bent op een eiland waar nooit iets gebeurt, niemand weet dat je hier bent (om vervolgens te denken: HELP! Niemand weet dat ik hier ben! Wat nou als ik word vermoord?). Ik doe het licht weer aan en Google het nummer van de eilander politie; dan heb ik dat alvast. Licht weer uit. Ik vraag me af of ik slank genoeg ben om door het kleine raampje boven mijn bed te kunnen klimmen, just in case. Hoor ik daar nou een stem? Licht weer aan, licht weer uit, ademhalingsoefeningen doen.

Ergens ben ik toch in slaap gevallen, want rond 3 uur schrik ik met een bonzend hart wakker. Ik zit rechtop in bed en ben door een droom overtuigd van het feit dat ik van buitenaf ben opgesloten en hier niet meer weg kom. Dit heeft vast te maken met mijn slaapzak die als een dwangbuis om me heen is getrokken en waarbinnen het 60 graden is. Alsof een kudde gnoes door mijn binnenste draaft, zo onrustig voel ik me.
Dit kan zo niet langer. Bijna 40 en te bang om alleen te zijn, het is toch belachelijk: word volwassen. Kordaat stap ik uit bed en loop naar beneden om een broodmes te halen.



Bang

De eerste nacht dat ik, na een relatie van 7 jaar, voor het eerst weer alleen moest slapen in een nieuw, onbekend huis, was ik bang. Bang om alleen te zijn, bang voor inbrekers, bang voor spinnen, bang voor het onbekende. Ik heb de eerste week met een broodmes naast mijn bed gelegen en slapeloos gedacht: ik ben een vrouw van bijna 30 en ik ben te bang om s’ nachts te plassen. Het is belachelijk.

Ruim tien jaar later ervaar ik hetzelfde. Ik ben een midweek alleen op mijn favoriete Waddeneiland om te schrijven in een schetig wit huisje aan de rand van het dorp. En ik weet nog dat ik riep: “Als ik érgens alleen durf te slapen, dan is het wel op Schiermonnikoog.” Ik kom er al mijn hele leven, dus het voelt vertrouwd. Dat wil zeggen: overdag. Als het gaat schemeren, steken mijn oude angsten weer hun lelijke kop op. Dat schetige eilandhuisje begon s’ nachts namelijk te kraken en te bewegen, die heerlijke eilandwind gierde tegen de pannen aan en ik denk bij elk geluid: er staat iemand aan de deur te morrelen. Het moment dat je weet: ik heb teveel enge films gezien. Films waarin je, als je dan eindelijk durft te gaan plassen, in een donkere kamer opeens een clown in een stoel ziet zitten. Films waarin er verkrachters achter een gordijn staan en je net twee voeten ziet op het moment dat je het licht uit doet. Films waarin je niet de wind, maar een creepy stemmetje hoort gieren: “preciousssss…”

Dat spookt allemaal door mijn hoofd als ik de eerste nacht het licht uit doe na een heerlijke dag vol wandelingen, mijmeringen en schrijfsels. Zag ik daar net iets zwarts op de muur? Snel klik ik het licht weer aan. Geen spin, een vlekje. Licht uit. Had ik de deur wel op de nachtklem? Ik begin te twijfelen, om mezelf vervolgens streng toe te spreken. Doe normaal, je bent op een eiland waar nooit iets gebeurt, niemand weet dat je hier bent (om vervolgens te denken: HELP! Niemand weet dat ik hier ben! Wat nou als ik word vermoord?). Ik doe het licht weer aan en Google het nummer van de eilander politie; dan heb ik dat alvast. Licht weer uit. Ik vraag me af of ik slank genoeg ben om door het kleine raampje boven mijn bed te kunnen klimmen, just in case. Hoor ik daar nou een stem? Licht weer aan, licht weer uit, ademhalingsoefeningen doen.

Ergens ben ik toch in slaap gevallen, want rond 3 uur schrik ik met een bonzend hart wakker. Ik zit rechtop in bed en ben door een droom overtuigd van het feit dat ik van buitenaf ben opgesloten en hier niet meer weg kom. Dit heeft vast te maken met mijn slaapzak die als een dwangbuis om me heen is getrokken en waarbinnen het 60 graden is. Alsof een kudde gnoes door mijn binnenste draaft, zo onrustig voel ik me.
Dit kan zo niet langer. Bijna 40 en te bang om alleen te zijn, het is toch belachelijk: word volwassen. Kordaat stap ik uit bed en loop naar beneden om een broodmes te halen.