nathalie

Nathalie

Op één van de vele, hete dagen op het Griekse eiland, belandden we op een pleintje. Zo’n Mediterraan pleintje, met Platanen waaronder mannen met petten, vrouwtjes met schorten en diverse zwerfkatten verkoeling zochten. Een plek waar toeristen tevergeefs op de kaart zoeken naar Latte Macchiato of Aperol. Gewoon: koffie of wijn, en als je wilt een schaaltje olijven. Je doet het er maar mee.

En dat deden we. We zochten een plekje onder de bomen, om de middaghitte te trotseren. Er was alleen geen tafeltje meer voor ons samen; we moesten ergens aanschuiven. Dus ook dat deden we. Naast een oudere dame, die op het eerste gezicht beide oorlogen nog had meegemaakt, maar zich er niet onder had laten krijgen. In haar beste zondagse kledij zat ze naast me op het bankje; haar vingers vol met allerlei grote, opzichtige zilveren ringen. Om haar beide, breekbare polsen een kermisattractie aan armbanden: plastic, goud, zilver, kralen. Ze had haar Beatrix’-achtige kapsel goed vastgelakt en er lag een grote glimlach om haar buiten-de-lijntjes gestifte lippen. Op haar kleine hoofdje een grote bril met hoornen montuur en vette glazen. Al snel probeerde ze een gesprek aan te knopen. “Francais? Italiano?” Ik schudde meewarig mijn hoofd, handen verexcuserend omhoog. Toch ging ze door, brabbelend in haar eigen taaltje. We kregen contact door een zwerfkitten tussen ons in, die maar al te graag met haar kleine pootje tegen de rinkelende armbanden van mevrouw wilde tikken. Ze werd er onrustig van, dus trok ik de kleine vlooienbaal steeds terug. Dan kreeg ik weer een glimlach en wat bevestigende knikjes en klankjes. Al snel werd duidelijk dat mevrouw een beetje in de war was. Wellicht van het type: die laten we in Nederland niet meer vrij rondlopen. Maar hier wel. Hier zat zij: tussen de mensen, in haar kokerrok met hakjes, lekker een schaaltje chocolade-ijs weg te werken. Of beter gezegd: over haar gezicht uit te smeren. Het was aandoenlijk en ongemakkelijk tegelijk. En daar zaten wij; op dat pleintje. Ver weg van mijn oude, verwarde vader die in Nederland met Alzheimer in een zorginstelling zit. Waar de verpleging hard tegen hem praat, alsof niet zijn hoofd, maar zijn gehoor het niet doet. Waar er een termijn wordt gesteld aan hoe lang meneer nog “vrij” mag wonen, of wanneer hij achter gesloten deuren moet wegkwijnen met een luier in zijn broek.

Bij het afrekenen vroeg ik of we het schaaltje chocolade-ijs mochten betalen voor mevrouw. De serveerster glimlachte en zei: ‘Dat is Nathalie. Die zit hier elke middag haar ijs te eten en in zichzelf te praten.’ Bij het weglopen probeerde ik in alle talencombinaties nog even contact met haar te maken. Dappere, mooie, gekke Nathalie, behangen met haar volledige sieradencollectie. Maar vrij, en buiten, op dat pleintje in de schaduw.

Ik nam me voor om, eenmaal terug in Nederland, hier aan te blijven denken. Dat ik niet, bij één of andere in zichzelf pratende oude zwerver, gelijk mijn oordeel zou vellen. Te denken dat zo iemand moet worden opgesloten. Maar hem of haar te zien als mens, met een verleden, met recht op dat straaltje zon, op dat bankje tussen de mensen. Net als Nathalie.



Nathalie

Op één van de vele, hete dagen op het Griekse eiland, belandden we op een pleintje. Zo’n Mediterraan pleintje, met Platanen waaronder mannen met petten, vrouwtjes met schorten en diverse zwerfkatten verkoeling zochten. Een plek waar toeristen tevergeefs op de kaart zoeken naar Latte Macchiato of Aperol. Gewoon: koffie of wijn, en als je wilt een schaaltje olijven. Je doet het er maar mee.

En dat deden we. We zochten een plekje onder de bomen, om de middaghitte te trotseren. Er was alleen geen tafeltje meer voor ons samen; we moesten ergens aanschuiven. Dus ook dat deden we. Naast een oudere dame, die op het eerste gezicht beide oorlogen nog had meegemaakt, maar zich er niet onder had laten krijgen. In haar beste zondagse kledij zat ze naast me op het bankje; haar vingers vol met allerlei grote, opzichtige zilveren ringen. Om haar beide, breekbare polsen een kermisattractie aan armbanden: plastic, goud, zilver, kralen. Ze had haar Beatrix’-achtige kapsel goed vastgelakt en er lag een grote glimlach om haar buiten-de-lijntjes gestifte lippen. Op haar kleine hoofdje een grote bril met hoornen montuur en vette glazen. Al snel probeerde ze een gesprek aan te knopen. “Francais? Italiano?” Ik schudde meewarig mijn hoofd, handen verexcuserend omhoog. Toch ging ze door, brabbelend in haar eigen taaltje. We kregen contact door een zwerfkitten tussen ons in, die maar al te graag met haar kleine pootje tegen de rinkelende armbanden van mevrouw wilde tikken. Ze werd er onrustig van, dus trok ik de kleine vlooienbaal steeds terug. Dan kreeg ik weer een glimlach en wat bevestigende knikjes en klankjes. Al snel werd duidelijk dat mevrouw een beetje in de war was. Wellicht van het type: die laten we in Nederland niet meer vrij rondlopen. Maar hier wel. Hier zat zij: tussen de mensen, in haar kokerrok met hakjes, lekker een schaaltje chocolade-ijs weg te werken. Of beter gezegd: over haar gezicht uit te smeren. Het was aandoenlijk en ongemakkelijk tegelijk. En daar zaten wij; op dat pleintje. Ver weg van mijn oude, verwarde vader die in Nederland met Alzheimer in een zorginstelling zit. Waar de verpleging hard tegen hem praat, alsof niet zijn hoofd, maar zijn gehoor het niet doet. Waar er een termijn wordt gesteld aan hoe lang meneer nog “vrij” mag wonen, of wanneer hij achter gesloten deuren moet wegkwijnen met een luier in zijn broek.

Bij het afrekenen vroeg ik of we het schaaltje chocolade-ijs mochten betalen voor mevrouw. De serveerster glimlachte en zei: ‘Dat is Nathalie. Die zit hier elke middag haar ijs te eten en in zichzelf te praten.’ Bij het weglopen probeerde ik in alle talencombinaties nog even contact met haar te maken. Dappere, mooie, gekke Nathalie, behangen met haar volledige sieradencollectie. Maar vrij, en buiten, op dat pleintje in de schaduw.

Ik nam me voor om, eenmaal terug in Nederland, hier aan te blijven denken. Dat ik niet, bij één of andere in zichzelf pratende oude zwerver, gelijk mijn oordeel zou vellen. Te denken dat zo iemand moet worden opgesloten. Maar hem of haar te zien als mens, met een verleden, met recht op dat straaltje zon, op dat bankje tussen de mensen. Net als Nathalie.