adult 1867665 640

Regen


Het regende en ik zat op de bank. Ik kon zoveel doen. In een meditatieve waas stroomden de taakjes in kleine waterstrepen langs de ramen, terwijl ik me vegeterend als mos omhulde met Bridget Jones-waardig zelfmedelijden. Omdat ik alleen was. En omdat de dingen die ik zou moeten doen, sowieso alléén moest doen. Niemand die het voor mij deed. Niet meer.

Ik kon beginnen met het broodnodige. Dingen waar ik me al een tijdje aan ergerde in huis. Gewoon, om het leven makkelijker te maken – niet per sé leuker, net als de firma van de blauwe enveloppen. Ik kon de muesli die ik in grootverpakking had gekocht op een schone vaatdoek leggen om die gore rozijnen er uit te vissen. Terwijl ik hier aan dacht vroeg ik me af wat me toch steeds weer deed kiezen voor een zak mét, terwijl ik ze eigenlijk altijd overdadig, aan elkaar plakkend, teveel, te hard en te zoet vond. Maar ja, de zakken naturel zagen er altijd troosteloos als konijnenbix uit en alle varianten die het water mij in de mond deden lopen waren te calorierijk. De muesli mét rozijnen werd daardoor in het treurige TL licht van de Lidl toch een soort van fantoomfeestelijk. Terwijl ik er s’ ochtends bijna kokhalzend cement mee fabriceerde in een straf bakje kwark dacht ik elke keer aan de uitspraak “nothing tastes as good as skinny feels”, Victoria Beckham te haten. Ik kon de rozijnen elimineren. Maar ik deed het niet, ik keek naar de regen.

Terwijl ik wat moedeloos over mijn gezicht wreef, bleef ik gedachteloos hangen bij een haar onder mijn kin. Ik wist hoe deze er uit zag: het was de reden waarom ik sinds een half jaar een pincet in mijn auto had, omdat dat de enige plek was met écht goed daglicht in een heel dichtbij spiegeltje. Dat er een leesbril naast moest, was een gedachte die ik wegdrukte. Evenals de haar zelf, ik had de kracht niet om mijn warme cocon van roze fleece te verlaten. Geen vreemde hand die over mijn gezicht zou aaien, niemand die zo dichtbij kwam dat de haar in kwestie gespreksonderwerp zou worden. Ik zat en staarde, ik zuchtte en maakte me ondertussen boos. Een boosheid die ik niet echt kende van mezelf, niet eens om wereldproblematiek als nieuwe oorlogen of stervende ijsbeertjes op smeltende ijsschotsen. “Don’t let go Rose” erbij denkend kon ik daar zelfs nog om lachen. Nee, ik voelde boosheid om nutteloze feiten, een boosheid die vrouwen van middelbare leeftijd kenmerkt. Zure kift, veelal geprojecteerd op zorgeloos gefilterde Instagrammeisjes en hun Happinez-achtige kretologie. Een boosheid die gerelateerd is aan een verloren vermogen om te consumeren waar je maar zin in hebt, zonder dat dit wordt afgestraft met een Barbapapa-esk spiegelbeeld. Het was half vijf op een zondag. Weemoedig dacht ik terug aan eindeloze zondagmiddagborrels met vrienden, lang geleden in de Burcht in Leiden, in de Ugly Duck in Groningen, in Orloff in Utrecht. Schaamteloos namen we in, met meer geld, tijd en minder kilo’s dan in onze studentenjaren daarvoor en als enige dertigersdilemma de vraag hoé je met een kater op maandag je werkdag doorkwam, nooit óf. Van kinharen hadden we nog nooit gehoord.

Ik keek naar de regen en kon zoveel doen. De bodem van de vuilnisbak soppen, mijn uitpuilende sokkenla uitmesten en van de wezen ontdoen, ik kon het kastje met alle irritant-uitvallende tupperware en bidonachtigen ordenen, ik kon me verdiepen in mijn politieke opties voor de verkiezingen in november. Maar ik deed het niet. Ik zat op de bank en keek naar de regen.



Regen

Het regende en ik zat op de bank. Ik kon zoveel doen. In een meditatieve waas stroomden de taakjes in kleine waterstrepen langs de ramen, terwijl ik me vegeterend als mos omhulde met Bridget Jones-waardig zelfmedelijden. Omdat ik alleen was. En omdat de dingen die ik zou moeten doen, sowieso alléén moest doen. Niemand die het voor mij deed. Niet meer.

Ik kon beginnen met het broodnodige. Dingen waar ik me al een tijdje aan ergerde in huis. Gewoon, om het leven makkelijker te maken - niet per sé leuker, net als de firma van de blauwe enveloppen. Ik kon de muesli die ik in grootverpakking had gekocht op een schone vaatdoek leggen om die gore rozijnen er uit te vissen. Terwijl ik hier aan dacht vroeg ik me af wat me toch steeds weer deed kiezen voor een zak mét, terwijl ik ze eigenlijk altijd overdadig, aan elkaar plakkend, teveel, te hard en te zoet vond. Maar ja, de zakken naturel zagen er altijd troosteloos als konijnenbix uit en alle varianten die het water mij in de mond deden lopen waren te calorierijk. De muesli mét rozijnen werd daardoor in het treurige TL licht van de Lidl toch een soort van fantoomfeestelijk. Terwijl ik er s’ ochtends bijna kokhalzend cement mee fabriceerde in een straf bakje kwark dacht ik elke keer aan de uitspraak “nothing tastes as good as skinny feels”, Victoria Beckham te haten. Ik kon de rozijnen elimineren. Maar ik deed het niet, ik keek naar de regen.

Terwijl ik wat moedeloos over mijn gezicht wreef, bleef ik gedachteloos hangen bij een haar onder mijn kin. Ik wist hoe deze er uit zag: het was de reden waarom ik sinds een half jaar een pincet in mijn auto had, omdat dat de enige plek was met écht goed daglicht in een heel dichtbij spiegeltje. Dat er een leesbril naast moest, was een gedachte die ik wegdrukte. Evenals de haar zelf, ik had de kracht niet om mijn warme cocon van roze fleece te verlaten. Geen vreemde hand die over mijn gezicht zou aaien, niemand die zo dichtbij kwam dat de haar in kwestie gespreksonderwerp zou worden. Ik zat en staarde, ik zuchtte en maakte me ondertussen boos. Een boosheid die ik niet echt kende van mezelf, niet eens om wereldproblematiek als nieuwe oorlogen of stervende ijsbeertjes op smeltende ijsschotsen. “Don’t let go Rose” erbij denkend kon ik daar zelfs nog om lachen. Nee, ik voelde boosheid om nutteloze feiten, een boosheid die vrouwen van middelbare leeftijd kenmerkt. Zure kift, veelal geprojecteerd op zorgeloos gefilterde Instagrammeisjes en hun Happinez-achtige kretologie. Een boosheid die gerelateerd is aan een verloren vermogen om te consumeren waar je maar zin in hebt, zonder dat dit wordt afgestraft met een Barbapapa-esk spiegelbeeld. Het was half vijf op een zondag. Weemoedig dacht ik terug aan eindeloze zondagmiddagborrels met vrienden, lang geleden in de Burcht in Leiden, in de Ugly Duck in Groningen, in Orloff in Utrecht. Schaamteloos namen we in, met meer geld, tijd en minder kilo’s dan in onze studentenjaren daarvoor en als enige dertigersdilemma de vraag hoé je met een kater op maandag je werkdag doorkwam, nooit óf. Van kinharen hadden we nog nooit gehoord.

Ik keek naar de regen en kon zoveel doen. De bodem van de vuilnisbak soppen, mijn uitpuilende sokkenla uitmesten en van de wezen ontdoen, ik kon het kastje met alle irritant-uitvallende tupperware en bidonachtigen ordenen, ik kon me verdiepen in mijn politieke opties voor de verkiezingen in november. Maar ik deed het niet. Ik zat op de bank en keek naar de regen.